
Jurisprudentie
AU1205
Datum uitspraak2005-08-11
Datum gepubliceerd2005-08-23
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/33634
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-23
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/33634
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bewaring / zicht op uitzetting / Iraanse homoseksueel / ongewenstverklaarde.
Verweerder heeft verklaard dat er na toezeggingen van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie thans geen uitzettingshandelingen worden ondernomen ten aanzien van Iraanse homoseksuelen in afwachting van berichtgeving van de minister van Buitenlandse Zaken. Verweerder heeft aangegeven deze berichtgeving eerder binnen enkele weken dan binnen enkele maanden te verwachten. De rechtbank sluit niet uit dat de verwachte berichtgeving van de minister van Buitenlandse Zaken van belang kan zijn voor de vraag of er zicht op uitzetting bestaat van Iraanse homoseksuelen. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder de berichtgeving van de minister van Buitenlandse zaken thans nog mag afwachten terwijl eiser zich in bewaring bevindt, nu deze binnen afzienbare tijd verwacht wordt. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet heeft hoeven te volstaan met oplegging van een meldplicht. De rechtbank overweegt hierbij dat eiser meerdere malen is veroordeeld wegens een misdrijf en enkele overtredingen en ongewenst is verklaard. Dat een oom van eiser zich bereid heeft verklaard om hem in afwachting van zijn verwijdering in huis te nemen, geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Beroep ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 05/33634 VRONTN
UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
A, geboren op [...] 1977, van Iraanse nationaliteit, eiser,
verblijvende in het Uitzetcentrum te Schiphol,
gemachtigde: mr. F. W. Verweij, advocaat te Utrecht,
tegen een besluit van
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. F. Boone, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1. INLEIDING
Verweerder heeft op 23 juli 2005 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw opgelegd.
Eiser heeft hiertegen op 25 juli 2005 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw strekt dit beroep tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het geding is behandeld ter zitting van 8 augustus 2005, waarbij namens eiser is verschenen mr. H.S.A. Jap-A-Joe, een kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
2. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen en voert daartoe aan dat eiser een Iraanse homoseksueel is en dat verweerder heeft besloten voorlopig geen homoseksuelen naar Iran uit te zetten. Ten aanzien van eiser worden dus geen uitzettingshandelingen ondernomen en er is geen zicht op uitzetting. Subsidiair wordt gevraagd om toepassing van een lichter middel.
Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank overweegt als volgt.
Niet bestreden is dat de procedure leidend tot de inbewaringstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten.
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat er na toezeggingen van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie thans geen uitzettingshandelingen worden ondernomen ten aanzien van Iraanse homoseksuelen in afwachting van berichtgeving van de Minister van Buitenlandse Zaken. Verweerder heeft aangegeven deze berichtgeving eerder binnen enkele weken dan binnen enkele maanden te verwachten.
De rechtbank sluit niet uit dat de verwachte berichtgeving van de Minister van Buitenlandse Zaken van belang kan zijn voor de vraag of er zicht op uitzetting bestaat van Iraanse homoseksuelen. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder de berichtgeving van de Minister van Buitenlandse zaken thans nog mag afwachten terwijl eiser zich in bewaring bevindt, nu deze binnen afzienbare tijd verwacht wordt.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet heeft hoeven te volstaan met oplegging van een meldplicht. De rechtbank overweegt hierbij dat eiser meerdere malen is veroordeeld wegens een misdrijf en enkele overtredingen en ongewenst is verklaard. Dat een oom van eiser zich bereid heeft verklaard om hem in afwachting van zijn verwijdering in huis te nemen, geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de toepassing noch tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser in strijd zijn met de Vw. Evenmin is gebleken dat bij afweging van alle daarbij betrokken belangen de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden. De opheffing van de maatregel van bewaring wordt niet bevolen. Gelet hierop bestaat evenmin grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
3. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Ebbens, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2005, in tegenwoordigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, als griffier.
de griffier
de rechter
afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Ingevolge artikel 95 Vw staat tegen deze uitspraak binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.